Herexamen
Herexamen 2015 PW 34/35
Een 65-jarige man met COPD heeft een ernstige exacerbatie (temperatuur: 37,6°C, FEV1: 28%). De huisarts schrijft prednisolon 40 mg 1dd gedurende vijf dagen voor. Moet er een antibioticum bij? a. Ja, altijd als er een indicatie is voor een corticosteroïde. b. Ja, omdat de FEV1 kleiner is dan 30%. c. Nee, omdat hij geen koorts heeft. d. Dat hangt af van de uitslag van de CRP-test.
Herexamen 2015 PW 32/33
Welk geneesmiddel geeft de grootste kans op forse gewichtstoename? a. gliclazide; b. insuline; c. haloperidol; d. olanzapine.
Herexamen 2015 PW 30/31
Een 48-jarige mevrouw met hartfalen (NYHA klasse III) gebruikt als onderhoudstherapie enalapril 20 mg 2dd, furosemide 40 mg 2dd, bisoprolol 5 mg 1dd, spironolacton 25 mg 1dd en digoxine 0,125 mg 1dd. Met deze medicatie is ze de afgelopen maanden stabiel zonder bijwerkingen. Recent laboratoriumonderzoek laat de volgende waarden zien: kalium 5,2, eGFR > 60, digoxine 0,7 mg/L, bloeddruk=115/80, hartfrequentie 68 slagen/min. Welke wijziging zou u aan de arts voorstellen om de behandeling te optimaliseren? a. Digoxine verhogen naar 0,250 mg 1dd. b. Enalapril verlagen naar 10 mg 2dd. c. Bisoprolol verhogen naar 10 mg 1dd. d. Spironolacton verhogen naar 50 mg 1dd.
Herexamen 2015 PW 28/29
Meneer van der Broek, 55 jaar, krijgt voor het eerst het antidepressivum agomelatine 25 mg, eenmaal daags een tablet voor de nacht. Hij gebruikt verder nog enalapril 10 mg, metoprolol 100 mg, hydrochloorthiazide 12,5 mg, acetylsalicylzuur 80 mg en simvastatine 40 mg. Recent was zijn nierfunctie eGFR 46 ml/min. U belt de voorschrijvend arts voor overleg over de keuze van dit middel; op basis van kosten en werkzaamheid heeft dit middel niet de voorkeur. Wat bespreekt u nog meer? a. Of de leverfunctie gecontroleerd wordt in verband met verhoogde kans op stijging ALAT/ASAT. b. Of de natriumspiegels gecontroleerd worden in verband met verhoogde kans op hyponatriëmie door de interactie tussen hydrochloorthiazide en agomelatine. c. Of de dosering gehalveerd kan worden in verband met een verminderde nierfunctie. d. Toevoegen van een PPI in verband met een verhoogde kans op maagbloedingen door de combinatie van acetylsalicylzuur en agomelatine.
Herexamen 2015 PW 27
Welke van de onderstaande uitspraken over lithium en zwangerschap is juist? a. Een vrouw met een bipolaire stoornis gebruikt lithium en wil zwanger worden. Ze kan beter switchen naar carbamazepine. b. Als iemand lithium gebruikt tijdens de zwangerschap, is het risico op een aangeboren hartafwijking (Ebstein-anomalie) 10%. c. Tijdens de zwangerschap heeft kortwerkend lithiumcarbonaat de voorkeur boven een preparaat met gereguleerde afgifte, zoals Priadel en Camcolit. d. De dagelijkse dosis lithium kan het beste verdeeld worden over drie tot vier giften.
Herexamen 2015 PW 26
Een patiënt met tuberculose gebruikt onder meer isoniazide eenmaal daags 300 mg. Hij heeft veel last van moeheid, maar heeft zelf ontdekt dat de moeheid minder is als hij driemaal daags 100 mg isoniazide gebruikt. De behandelend arts kan niet in het Farmacotherapeutisch Kompas terugvinden of isoniazide driemaal daags gedoseerd mag worden en belt u voor advies. Uw advies luidt dat driemaal daags isoniazide 100 mg niet verstandig is, omdat: a. de effectiviteit van driemaal daags doseren niet geregistreerd is en dus niet onderzocht is. b. de topspiegel te laag wordt met deze keerdosering. c. de dalspiegel te laag wordt met deze keerdosering. d. de dalspiegel te hoog wordt met deze keerdosering.
Herexamen 2015 PW 25
U hebt een recept ontvangen voor mefloquinecapsules 50 mg (Lariam) voor een kind (1 jaar, 10 kilo). De ouders willen de capsules graag toedienen met limonade. U gaat ze bereiden vanuit Lariam 250 mg tabletten. Welke vulstof kiest u? a. primojelcapsulevulmengsel b. microkristallijne cellulose c. lactose d. alle drie zijn mogelijk
Herexamen 2015 PW 24
Interacties bij antitrombotica vereisen bijzondere oplettendheid. Welk van de volgende antitrombotica kan zonder bezwaar samengaan met rifabutine? a. apixaban; b. dabigatran; c. rivaroxaban; d. ticagrelor.
Herexamen 2015 PW 23
Monoklonale antilichamen, zoals trastuzumab en infliximab, zijn eiwitten die vaak voor een gedeelte bestaan uit een eiwit van niet-humane oorsprong. Hoe groter dit gedeelte, hoe groter de kans op de endogene vorming van antiglobulines. Welk effect hebben deze antiglobulines op de farmacokinetiek van het monoklonale antilichaam? a. Het verdelingsvolume neemt toe. b. Het verdelingsvolume neemt af. c. De klaring neemt toe. d. De klaring neemt af.
Herexamen 2015 PW 22
Welke combinatie van bloeddrukverlagende geneesmiddelen is eerste keus bij negroïde patiënten met ongecompliceerde essentiële hypertensie, die onvoldoende reageren op monotherapie? a. thiazidediureticum + ACE-remmer; b. thiazidediureticum + angiotensine-II-antagonist; c. thiazidediureticum + bètablokker; d. thiazidediureticum + calciumantagonist.
Herexamen 2015 PW 20/21
Bij patiënten die medicatie niet in eigen beheer hebben, dat wil zeggen dat een zorgmedewerker het beheer van de geneesmiddelen heeft overgenomen, moet de apotheek een toedienlijst leveren. Zorgmedewerkers mogen namelijk, vanwege de fouten die hiermee ontstonden in het verleden, niet langer zelf de toedienlijst maken. Maar moet dan ook iedere keer een nieuw actueel medicatieoverzicht worden meegeleverd? a. Ja, een nieuwe toedienlijst betekent automatisch ook een nieuw actueel medicatieoverzicht. b. Nee, een actueel medicatieoverzicht hoeft maar eenmaal per jaar te worden geleverd. c. Nee, er hoeft alleen een nieuw medicatieoverzicht te komen als er veranderingen in de medicatie hebben plaatsgevonden.
Herexamen 2015 PW 19
Bij de populatie van uw apotheek onderzoekt u of de interventie FenomNee effect heeft bij het verschijnsel Fenom. U selecteert de personen met Fenom en verdeelt ze at random over een interventiegroep (wel FenomNee) en een controlegroep (geen FenomNee). Na dertig dagen stelt u vast wie er nog Fenom vertonen en u vindt het volgende resultaat: • wel FenomNee (n = 548): 137 nog steeds Fenom, 411 geen Fenom meer; • geen FenomNee (n = 545): 218 nog steeds Fenom, 327 geen Fenom meer. Wat is de odds ratio voor effect van de ingreep FenomNee? a. 0,75; b. 1,25; c. 2,00; d. 3,00.
Herexamen 2015 PW 18
Meneer Roester gaat binnenkort op vakantie naar Angola. Voor dit land is een gelekoortsvaccinatie verplicht. Hij heeft daarom bij de GGD, naast andere vaccinaties, een dag geleden een gelekoortsvaccin gehaald. Meneer Roester gebruikt voor behandeling van de ziekte van Crohn mesalazine. Omdat de ziekte van Crohn niet goed onder controle is, stelt de maagdarmleverarts voor om te starten met azathioprine. Kan meneer Roester starten met de azathioprine? a. Ja, meneer Roester kan meteen starten met de azathioprine. b. Nee, meneer Roester wordt geadviseerd twee weken te wachten met het starten van azathioprine. c. Nee, meneer Roester wordt geadviseerd vijf weken te wachten met het starten van de azathioprine.
Herexamen 2015 PW 17
Welke van de onderstaande uitspraken over inhalatiecorticosteroïden bij astma is onjuist? a. Bij rokers zijn inhalatiecorticosteroïden minder werkzaam. b. Door het gebruik van inhalatiecorticosteroïden kunnen hematomen ontstaan. c. Een inhalatiecorticosteroïde is net zo effectief als montelukast. d. De dosering van een inhalatiecorticosteroïde bij een niet-ernstige exacerbatie bedraagt een viervoudige verhoging van de startdosering.
Herexamen 2015 PW 16
Bij de populatie van uw apotheek doet zich het verschijnsel Fenom voor. Vaak gaat het spontaan over, soms is het hardnekkig. Er zijn aanwijzingen dat de interventie FenomNee een gunstig effect heeft op het beloop. U wilt dit onderzoeken in een gerandomiseerd onderzoek. Uw nulhypothese is dat de ingreep FenomNee geen effect heeft op Fenom. Zoals gebruikelijk is in dit soort onderzoek, wilt u uitgaan van significantie bij P < 0,05 bij een onderscheidend vermogen van 0,8. Wat volgt hieruit voor de uitkomst van het onderzoek? a. Er is 5% kans dat FenomNee effect heeft maar dat u het niet vindt, en 20% kans dat u een effect vindt dat er in werkelijkheid niet is. b. Er is 20% kans dat FenomNee effect heeft maar dat u het niet vindt, en 5% kans dat u een effect vindt dat er in werkelijkheid niet is. c. Beide kansen zijn 5%. d. Beide kansen zijn 20%.
Herexamen 2015 PW 15
Wat is de optimale diameter van geïnhaleerde deeltjes om longdepositie te verwezenlijken in de centrale en perifere luchtwegen? a. kleiner dan 1 micrometer; b. 1-3 micrometer; c. 3-5 micrometer; d. 5-7 micrometer.
Herexamen 2015 PW 14
Natriumalginaat is een bestanddeel van Gaviscon. Wat is juist? a. Alginaat is een polysaccharide afkomstig uit algen, dat na opname van een H+ opzwelt en een beschermende gel met hoge pH vormt op de maaginhoud. b. Alginaat verlaagt de oppervlaktespanning van gasbellen, hierdoor kunnen ze bij flatulentie en een opgeblazen gevoel werkzaam zijn. c. Alginaat neemt een H+ op en wordt daarna omgezet in CO2. Het veroorzaakt dus gasvorming en daardoor kan een opgeblazen gevoel ontstaan. d. Alle van de bovenstaande beweringen zijn juist.
Herexamen 2015 PW 13
Welk effect kan te veel en te hard stampen met de maatcilinder (bij het aanvullen met vulstof tot het benodigde volume) hebben op het gehalte werkzame stof in capsules? a. De afwijking van het theoretische gehalte kan te groot zijn. b. De gehaltespreiding kan te groot zijn. c. De gehaltespreiding en de afwijking van het theoretische gewicht kunnen beide te groot zijn. d. Het heeft zowel op de gehaltespreiding als op de afwijking van het theoretische gewicht geen invloed.
Herexamen 2015 PW 12
U heeft capsaïcinecrème 0,075% FNA laten analyseren bij het RAL (Regionaal Apotheek Laboratorium). Er werden duplogehaltes gevonden van 83% en 85%. U bestudeert de bereidingsgegevens en ziet onmiddellijk de oorzaak: a. het gebruikte mengapparaat was niet gevalideerd; b. het capsicumextract was bijna over de datum; c. er is niet gefactoriseerd voor het grondstofgehalte; d. een samenspel van alle drie genoemde oorzaken.
Herexamen 2015 PW 11
Wat is de eerstekeuzebehandeling bij lichte tot matige klachten van misselijkheid tijdens het eerste trimester van de zwangerschap? a. meclozine; b. granisetron; c. metoclopramide; d. gember; e. meclozine/pyridoxine.