Indeling antipsychotica mist verfijning
De keuze voor het juiste antipsychoticum bij schizofrenie is nog steeds een grote uitdaging. Veel antipsychotica zijn niet direct met elkaar vergeleken. Om toch een hiërarchie in effectiviteit en bijwerkingen te kunnen aanbrengen, is een multiple-treatments meta-analyse uitgevoerd [The Lancet, online publicatie 27 juni 2013]. Bij deze techniek worden gegevens van zowel directe als indirecte vergelijkingen tussen antipsychotica onderling en met placebo gecombineerd. De onderzoekers keken naar vijftien verschillende antipsychotica. De middelen die in Nederland niet in de handel zijn, worden hier verder buiten beschouwing gelaten.
De onderzoekers vergeleken op elk eindpunt alle antipsychotica met placebo. De relatieve effectmaten werden weergegeven als gestandaardiseerd gemiddeld verschil (SMD) voor continue waarden en als odds ratios (OR) voor binaire waarden.
Alle antipsychotica waren significant effectiever dan placebo. Clozapine was het effectiefst (SMD 0,88), gevolgd door olanzapine (0,59), risperidon (0,56), paliperidon (0,50), haloperidol (0,45), quetiapine (0,44), aripiprazol (0,43) en sertindol (0,39). De onderlinge verschillen waren klein, maar robuust. Olanzapine en clozapine werden het minst vaak gestaakt door welke oorzaak dan ook (zowel onvoldoende effectiviteit of bijwerkingen) (OR 0,46). Haloperidol was het meest gestaakte middel (OR 0,8). Extrapiramidale symptomen kwamen weinig voor bij clozapine (OR 0,30) maar vaak bij haloperidol (OR 4,76). Sedatie kwam minder vaak voor bij paliperidon (OR 1,40) en het vaakst bij clozapine (OR 8,82).
De minste gewichtstoename gaf haloperidol (SMD 0,09) en de meeste olanzapine (SMD 0,74). Hyperprolactinemie kwam het minst voor bij aripiprazol (SMD -0,22) en het meest bij paliperidon (SMD 1,30). Wat betreft QT-verlenging was aripiprazol het veiligst (OR 0,01) en scoorde sertindol het slechtst (OR 0,90).
De auteurs concluderen dat antipsychotica op vele fronten van elkaar verschillen. De indeling in klassiek en atypisch gaat hierbij niet altijd op en is daarom voor de praktijk niet bruikbaar. Artsen kunnen hun keuze voor een individuele patiënt dan ook beter baseren op het profiel van effectiviteit en bijwerkingen van elk afzonderlijk middel.