Ga naar inhoud. | Ga naar navigatie

Persoonlijke hulpmiddelen

Navigatie

Herexamen 2020 PW13

PW13 - 25-03-2020 | door Caroline Huiskamp, Geneesmiddel Informatie Centrum KNMP

U ontvangt een recept voor azitromycine 500 mg 1x daags gedurende drie dagen. De patiënte is 75 jaar oud en gebruikt ook citalopram 20 mg 1x daags. Beide geneesmiddelen hebben een QT-verlengend potentieel en het apotheekinformatiesysteem geeft aan het maken van een ECG te overwegen, indien de combinatie niet vermeden kan worden, en daarbij de patiëntgebonden risicofactoren mee te nemen in de beoordeling. Welk patiëntgebonden kenmerk wordt genoemd als risicofactor in de G-Standaard?

  1. alle bovengenoemde kenmerken.
  2. cardiale voorgeschiedenis.
  3. hypokaliëmie.
  4. leeftijd boven 70 jaar.
  5. vrouwelijk geslacht.

Toelichting

Het juiste antwoord is: alle bovengenoemde kenmerken.

Een verlengd QTc-interval kan leiden tot ernstige hartritmestoornissen; symptomen daarvan zijn plotselinge duizelingen of wegrakingen. In het uiterste geval kan dit leiden tot hartstilstand.
Combinaties van geneesmiddelen die het QTc-interval verlengen, kunnen daarom gevaarlijk zijn. De werkgroep QT-interacties van de KNMP heeft in 2018 nieuwe adviezen opgesteld om de praktische afhandeling van deze interactie te verbeteren. De werkgroep heeft ervoor gekozen om stoffen met een QT-verlengend potentieel in te delen in drie risicocategorieën: hoog, middelhoog en laag. De geneesmiddelen azitromycine en citalopram zijn ingedeeld in de risicocategorie middelhoog.
In de G-Standaard zijn vier interacties opgenomen op basis van deze risicocategorieën. Bij een hoog risico op ernstige hartritmestoornissen wordt het maken van een ECG aanbevolen en bij een lager risico kan het worden overwogen. Bij het gebruik van twee geneesmiddelen uit de categorie middelhoog luidt het advies om het maken van een ECG te overwegen.
De patiëntgebonden risicofactoren voor het ontstaan van QTc-verlenging kunnen daarbij meegenomen worden in de besluitvorming. Hypokaliëmie, een cardiale voorgeschiedenis (denk daarbij aan atriumfibrilleren, een ischemische hartziekte, hartfalen, [doorgemaakt] myocardinfarct, aritmie en een plotselinge hartdood in de familie), een leeftijd boven 70 jaar en het vrouwelijk geslacht zijn voorbeelden hiervan. Er zijn meerdere methodieken voor de inschatting van risicofactoren ontwikkeld, maar deze zijn nog in de testfase en niet gevalideerd. In welke mate de risicofactoren een rol spelen is daardoor op dit moment nog niet bekend.
Bronnen: KNMP kennisbank, januari 2020

Document acties

Back to top