Ga naar inhoud. | Ga naar navigatie

Persoonlijke hulpmiddelen

Navigatie

Toenemende doelmatigheid geneesmiddelgebruik

PW Magazine 48, jaar 2010 - 03-12-2010 | door SFK
Overheid en zorgverzekeraars sturen aan op doelmatige zorgverlening, ook daar waar het geneesmiddelen betreft. Daarom bevatten veel contracten tussen zorgverzekeraars en zorgverleners passages over doelmatigheid. Cijfers tonen aan dat de doelmatige behandeling met geneesmiddelen in de lift zit.

sfk logo

Doelmatige behandeling met geneesmiddelen begint met de toepassing van een geschikt geneesmiddel met het juiste doseeradvies. Bij gelijke geschiktheid van geneesmiddelen heeft het geneesmiddel met de laagste kosten de voorkeur. Door het preferentiebeleid dat leidde tot forse prijsdalingen, krijgen zorgverzekeraars meer en meer grip op de geneesmiddelenkosten. Maar de invloed van het preferentiebeleid blijft beperkt tot de markt van geneesmiddelen waarvan merkloze varianten beschikbaar zijn (multisource). Zorgverzekeraars hebben vrijwel geen invloed op de prijzen van geneesmiddelen waarvan het patent nog niet verlopen is (singlesource). Ter bevordering van de doelmatigheid wordt van zorgverlenende partijen verwacht bij gelijke geschiktheid van geneesmiddelen te kiezen voor multisource geneesmiddelen. Hoewel de (huis)arts met het voorschrift uiteindelijk bepaalt welk geneesmiddel wordt toegepast, heeft ook de apotheker een verantwoordelijkheid om hem hierbij te ondersteunen. Dat kan via het farmacotherapeutisch overleg, maar ook door hem inzicht te geven in en zo nodig aan te spreken op zijn eigen prescriptiebeleid.

Gunstig

De SFK heeft een aantal aspecten van doelmatig voorschrijven en afleveren onderzocht bij drie groepen middelen: cholesterolsyntheseremmers (statines), protonpompremmers en RAAS-remmers. In alle gevallen is gekeken naar de eerste uitgiften van deze middelen aan patiënten aan wie in de betreffende apotheek in de twaalf maanden voorafgaand aan die uitgifte geen geneesmiddel uit dezelfde groep is verstrekt. Daarbij zijn alleen die uitgiften betrokken waarbij een eerste-uitgiftetarief is gedeclareerd. De afgelopen twee jaar heeft de doelmatigheid binnen deze geneesmiddelengroepen zich guntig ontwikkeld. Dit blijkt uit onderstaande cijfers.

Statines

Binnen de geneesmiddelgroep cholesterolsyntheseremmers (C10AA) lopen de apotheekinkoopprijzen van geneesmiddelen uiteen van € 0,01 tot € 1,75 per stuk. Volgens de standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap zijn simvastatine en pravastatine (beide multisource) eerstekeusmiddelen. De standaard adviseert te starten met 40 mg simvastatine of pravastatine, vanwege de ruim beschikbare effectiviteitsgegevens en de lagere kosten.

In het derde kwartaal van 2008 kreeg 35% van de patiënten met een eerste uitgifte van statines simvastatine of pravastatine in een sterkte van 40 mg. In 2010 ligt dit percentage op 49%, terwijl 18% begint met een andere statine. In 2008 lag dat nog op 32%. Van de patiënten die 40 mg simvastatine of pravastatine kregen, kreeg in het derde kwartaal van 2008 99,3% van de patiënten een generieke variant. Dat percentage is opgelopen naar 99,7%.

Protonpompremmers

Protonpompremmers remmen de maagzuurproductie en leveren een bijdrage aan het voorkomen van schade aan de maagwand. Daarom worden zij ook toegepast bij NSAID’s, die maagwandbeschadiging als bijwerking hebben. Omeprazol en pantoprazol zijn de goedkoopste middelen in deze groep. Het percentage patiënten dat bij de eerste uitgifte van een protonpompremmer omeprazol of pantoprazol kreeg, lag in het derde kwartaal op 88,5%. Twee jaar later is in het derde kwartaal van 2010 het percentage gestegen naar 90,5%. Inmiddels krijgt vrijwel elke patiënt (99%) een generieke variant van omeprazol of pantoprazol, terwijl dat in het derde kwartaal van 2008 nog 71% was. Opvallend hierbij was de stijging in het derde kwartaal van 2009, toen het aandeel ten opzichte van het kwartaal daarvoor steeg van 82% naar 95%. De stijgingen tussen de overige kwartalen waren veel beperkter.

RAAS-remmers

De groep RAAS-remmers bestaat uit ACE-remmers, angiotensine-2-antagonisten en renineremmers. In deze groep is gekeken in welke mate patiënten als eerste ACE-remmers krijgen in vergelijking met het totaal aantal patiënten dat de eerste keer een RAAS-remmer krijgt. ACE-remmers hebben de voorkeur omdat er meer ervaring mee is opgedaan en omdat alle middelen binnen deze groep qua bloeddrukverlagend effect gelijkwaardig zijn.

In het derde kwartaal van 2008 kreeg 59% van de patiënten bij wie voor het eerst een middel uit deze groep werd toegepast, een ACE-remmer. Nu is dat opgelopen tot 62%. Bij de eerste uitgifte van een ACE-remmer betreft dat momenteel in 99% van de gevallen een multisource variant. Twee jaar geleden was dat 96%.

2010pw48p25

Document acties

Back to top