Ga naar inhoud. | Ga naar navigatie

Persoonlijke hulpmiddelen

Navigatie

Herexamen 2017 PW 26

PW26 - 28-06-2017 | door Bijwerkingencentrum Lareb

Tijdens het FTO, dat u maandelijks met de huisartsen organiseert, wordt een casus besproken van een 45-jarige mevrouw Jansen die bekend is met diabetes type 2, en die de volgende medicatie gebruikt: furosemide, metoprolol, enalapril en metformine. Zij heeft enkele maanden geleden een anafylactische reactie ontwikkeld na een wespensteek. Het lijkt haar behandelend huisarts een goed idee haar een Epipen (adrenaline subcutaan) voor te schrijven. U kijkt nog eens naar haar comedicatie en besluit de huisarts ook te wijzen op een van de geneesmiddelen die invloed kunnen hebben op het beloop van een eventuele anafylactische reactie, mocht de adrenaline gebruikt moeten worden. Welk middel is dit?

  1. a. furosemide
  2. b. metoprolol
  3. c. enalapril
  4. d. metformine

Toelichting

Het juiste antwoord is: b. metoprolol

Bij patiënten die een bètablokker gebruiken kan het optreden van een anafylactische shock ernstiger zijn. Zij kunnen resistent zijn tegen een normale dosis adrenaline. Indien mogelijk moeten bètablokkers, inclusief metoprolol, vermeden worden bij patiënten die een verhoogde kans op anafylaxie hebben.

Bron: officiële productinformatie metoprolol via www.cbg-meb.nl

Document acties

Back to top