Ga naar inhoud. | Ga naar navigatie

Persoonlijke hulpmiddelen

Navigatie

Borstkankertherapie: minder opvliegers

PW Magazine 48, jaar 2011 - 30-11-2011
Venlafaxine en clonidine zijn effectief bij verminderen van opvliegers bij patiënten met borstkanker. Dit blijkt uit onderzoek van onder meer het Nederlands Kanker Instituut - Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (NKI-AVL).
Borstkankertherapie: minder opvliegers

Therapieën tegen borstkanker bij pre- en postmenopauzale vrouwen kunnen leiden tot opvliegers. Deze bijwerking geeft een vermindering van de kwaliteit van leven van deze vrouwen. Bijwerkingen zijn ook een belangrijke reden waardoor vrouwen vroegtijdig stoppen met adjuvante borstkankertherapie, met alle gevolgen van dien voor de behandeluitkomst. Een effectieve behandeling van opvliegers kan dus leiden tot minder voortijdige stakers.

Oestrogeenonttrekking leidt tot een afname van endorfinespiegels en een toename van norepinefrine- en serotonine-afgifte. Dit wordt gevolgd door instabiliteit van het temperatuurregulerende centrum in de hypothalamus dat verantwoordelijk is voor de lichaamstemperatuur en de gewaarwording van opvliegers.

Diverse middelen zijn onderzocht op hun werking tegen opvliegers. Van gabapentine en de SSRI’s fluoxetine, citalopram en paroxetine is aangetoond dat zij het aantal opvliegers verminderen. Interacties tussen CYP2D6-remmers (SSRI’s) en tamoxifen zijn echter waargenomen. Ook bleken de plasmaconcentraties van endoxifen (een voor de werking belangrijke metaboliet van tamoxifen) lager te zijn in patiënten die werden behandeld met de combinatie tamoxifen en SSRI. Uit een studie bleek overigens dat dit niet leidde tot een verminderde werking van tamoxifen.

Venlafaxine daarentegen is een zwakke remmer van CYP2D6 en lijkt weinig invloed te hebben op de endoxifenconcentratie. Uit studies blijkt dat venlafaxine en clonidine het aantal opvliegers verminderden. Het zijn middelen die vaker voor deze indicatie worden gebruikt. Er zijn echter geen studies die deze twee middelen vergelijken met placebo bij patiënten met borstkanker.

Onderzoekster Annelies Boekhout van het NKI-AVL heeft deze middelen daarom bij 102 patiënten met borstkanker onderzocht [J Clin Oncol. 2011;29(29):3862-8]. De patiënten kregen dagelijks venlafaxine 75 mg, clonidine 0,1 mg of placebo gedurende twaalf weken. De patiënten moesten bij aanvang en tijdens de behandeling vragen beantwoorden over hun opvliegers, seksleven, bijwerkingen, slaapkwaliteit, angsten en depressies.

Venlafaxine leidde tot een snellere afname van opvliegers in vergelijking met clonidine. In week twaalf bleek echter de clonidinegroep minder opvliegers te hebben. Bijwerkingen als misselijkheid, obstipatie en verminderd hongergevoel kwamen vaker voor in de venlafaxinegroep.

Document acties

Back to top